PROJECT-BESCHRIJVING - IM(LANGU)AGE I
7 oktober - 17 november 2001
met Marcel Broodthaers, Iris Kensmil, Lucassen,
Arkadiusz Tomalka en Joost van den Toorn. exhibition images
Marcel Broodthaers was een dichter die beeldende kunst maakte, en een beeldend kunstenaar die tekst inzette.
Voor Broodthaers hoorde de beeldende kunst een complexiteit te hebben, zoals de conventies van de roman dit
mogelijk maken voor de literaire fictie.(1) Taal noch beeld is voor hem een medium, dat in zichzelf gesloten,
neutraal is naar de wereld toe. In zijn werk gaat het om een besef van de complexheid van onze verhouding tot
beelden én tot taal en een besef van de noodzakelijke zorgvuldigheid naar beide toe.
De expositie Im(Langu)age is géén illustratie van een theorie van taal en beeld, noch toont zij werken met als
thema taal en beeld. De galerie toont in deze expositie een aantal beeldende werken waarin tekst beeld is en het
beeld refererend is gestructureerd als taal. De kunstwerken zijn samengebracht in het licht van de wijze waarop
de combinatie van de media taal en beeld de vraag van bovengenoemd besef oproept. De selectie sluit werk uit
waarin de tekst decoratief is gebruikt, het beeld de taal moet ondersteunen of de tekst een commentaar van het
beeld is.
Maar die uitsluiting laat een verbazingwekkend breed scala open: van het gelijkwaardig aanvullend optreden van
beeld en taal die samen een spirituele ruimte open houden, bij Lucassen, tot de valse vertrouwdheid van namen en
citaten, die ons verleiden te dicht bij de dreiging van het spirituele te komen, bij Joost van den Toorn;
van de schilderkunstige ruimtes die Iris Kensmil inzet voor op het eigen leven gerichte herinneringswoorden,
tot de benoemingen van de wereld in schildersgebaren van Arkadiusz Tomalka. En Marcel Broodthaers maakt het
beeld tot een taal over zijn soeverein kunstenaarschap.
(1) Met dank aan Rosalind Krauss, A Voyage on the North Sea (Thames & Hudson, London 2000). Zij behandelt
in deze studie een aantal van Broodthaers’ werken, die volgens haar typerend zijn voor kunst als herarticulatie
van de zelfdifferentiatie (1.1) van het medium. Zij maakt dit tegenover de modernistische kunsttheorieën tot het
criterium voor interessante kunst.
(1.1) Heel kort kan zelfdifferentiatie van het medium zo opgevat worden: In de term medium lijkt het materiële object
een middel te zijn, een teken om te kunnen verwijzen. De delen van het kunstwerk – voorstelling, specifiek materiaalgebruik –
zijn dan verwijzingen naar betekenissen. In zo’n visie is kunst zoiets als een naambordje of pictogram, maar dan van
hoger/mooier/dieper niveau.
Een betere voorstelling van het functioneren van het kunstwerk is dat het een materieel object is
dat verwijst naar andere objecten uit de kunsten. Doordat de beschouwer deze verwijzingen navoltrekt, herkent hij keuzes
en hun reden, dus betekenissen. Voorzover de kunstenaar erop kan rekenen dat mensen vanuit vergelijkbare achtergronden en
herinneringen dezelfde verwijzingen (overeenkomsten en verschillen) ’zien’, kan hij daarop anticiperen met een ‘bedoelde’
impact. Het kunstwerk is steeds dit geheel van verschillen (verwijzingen) in verhouding tot andere objecten en als zodanig
valt het niet met zichzelf als object samen; vandaar de term zelfdifferentiatie.